Van die uitbundige mengeling van piano's, blazers, basgitaren en close harmony-achtige koortjes. Van gedisciplineerde vormelijkheid en jongensachtige bravoure. Van luchthartige ironie en monumentale ernst. Van minimal à l'américaine en aardsheid à la hollandaise. En van nog veel meer. Maar van dat al zijn we geneigd het belangrijkste, althans wat ooit voor de maker zelf het belangrijkste was, steeds meer te vergeten naarmate de jaren verstrijken. Dat is niet onze schuld, maar de schuld van de tijden die veranderen en van de muziek die als geen andere kunst het vermogen heeft om zich los te zingen van haar oorsprong. Ik bedoel natuurlijk het politieke engagement waarzonder Andriessen nooit de Andriessen was geworden die hij geworden is (in plaats van een componist van bij voorbeeld epische symfonieën en virtuoze pianoconcerten) en waarzonder er helemaal geen Staat was geweest en dus ook niet de daaropvolgende reeks van muzikale essays die zo onbekommerd in alomvattende titels met 'de' (De Tijd, De Snelheid, De Materie) grossieren. Want wat de aard van dit politieke engagement ook was - links-politiek wel te verstaan, anders leek en lijkt er eenvoudig niet te bestaan -, dat dit engagement aan een aantal muzikale keuzen ten grondslag heeft gelegen, is onmiskenbaar. Een keuze tegen het symfonie-orkest en de symfonische traditie en vóór eigen ensembles met een eigen geluid. Een keuze tegen de negentiende-eeuwse vocale traditie en vóór de vocale techniek van jazz en oude muziek. Een keuze tegen de specialistische complexiteit van de Neue Musik en vóór elementaire principes als eenstemmigheid en hoketus.

Andriessen was er van meet af aan duidelijk over. Voor hem was De Staat in de eerste plaats een Lehrstück, waarin Plato bij monde van enkele in onverstaanbaar Grieks zingende dames diende als voorbeeld van hoe het niet moet, zulks in de goed-Brechtiaanse traditie van het zogeheten 'a-sociale model'. In De Staat (Politeia) van Plato namelijk wordt gewaarschuwd voor muzikale vernieuwing, omdat die de maatschappij in gevaar zou kunnen brengen. De grondtoon van Andriessens compositie is die van de woede van een teleurgesteld componist die moet toegeven dat Plato ongelijk heeft. Die moet toegeven dat de maatschappelijke determinering van muziek weliswaar verder reikt dan de luisteraar in het waardevrije pluche van de concertzaal geneigd en bereid is toe te geven, maar dat, zoals hij het zelf ooit formuleerde, 'het abstracte muzikale materiaal - toonhoogte, duur en ritme - "bovenmaatschappelijk" is'. Dat er, kort gezegd, 'geen fascistische septiemakkoorden bestaan.' Tot zover wilde Andriessen nog wel meegaan met de, wat hij noemde, liberale idealisten en dat was al meer dan volgens de hogere muzikale handlijnkunde in de traditie van Adorno was toegestaan.

Is De Staat daarmee politieke muziek?

Ja, maar geen Plato die haar tot een ondubbelzinnig standpunt kan reduceren, en geen luisteraar die, anno 1998 voor het eerst geconfronteerd met het werk, tot andere dan puur muzikale conclusies zal komen wanneer hij geen voorkennis heeft van de inspiratiebronnen, van de gezongen tekst en van de Brechtiaanse methode. Maar een verontrustend, tot stellingname dwingend stuk is en blijft het, dat wel, net als, om geheel andere redenen, de Symphonie fantastique van Berlioz of Le sacre du printemps van Stravinsky, composities waarvan de polemische kracht nog altijd werkzaam is en die onverbloemd getuigen van een manier van het in leven staan.

ELMER SCHÖNBERGER

oorspronkelijk verschenen in Muziek & Woord (2001)

Van die uitbundige mengeling van piano's, blazers, basgitaren en close harmony-achtige koortjes. Van gedisciplineerde vormelijkheid en jongensachtige bravoure. Van luchthartige ironie en monumentale ernst. Van minimal à l'américaine en aardsheid à la hollandaise. En van nog veel meer. Maar van dat al zijn we geneigd het belangrijkste, althans wat ooit voor de maker zelf het belangrijkste was, steeds meer te vergeten naarmate de jaren verstrijken. Dat is niet onze schuld, maar de schuld van de tijden die veranderen en van de muziek die als geen andere kunst het vermogen heeft om zich los te zingen van haar oorsprong. Ik bedoel natuurlijk het politieke engagement waarzonder Andriessen nooit de Andriessen was geworden die hij geworden is (in plaats van een componist van bij voorbeeld epische symfonieën en virtuoze pianoconcerten) en waarzonder er helemaal geen Staat was geweest en dus ook niet de daaropvolgende reeks van muzikale essays die zo onbekommerd in alomvattende titels met 'de' (De Tijd, De Snelheid, De Materie) grossieren. Want wat de aard van dit politieke engagement ook was - links-politiek wel te verstaan, anders leek en lijkt er eenvoudig niet te bestaan -, dat dit engagement aan een aantal muzikale keuzen ten grondslag heeft gelegen, is onmiskenbaar. Een keuze tegen het symfonie-orkest en de symfonische traditie en vóór eigen ensembles met een eigen geluid. Een keuze tegen de negentiende-eeuwse vocale traditie en vóór de vocale techniek van jazz en oude muziek. Een keuze tegen de specialistische complexiteit van de Neue Musik en vóór elementaire principes als eenstemmigheid en hoketus.

Andriessen was er van meet af aan duidelijk over. Voor hem was De Staat in de eerste plaats een Lehrstück, waarin Plato bij monde van enkele in onverstaanbaar Grieks zingende dames diende als voorbeeld van hoe het niet moet, zulks in de goed-Brechtiaanse traditie van het zogeheten 'a-sociale model'. In De Staat (Politeia) van Plato namelijk wordt gewaarschuwd voor muzikale vernieuwing, omdat die de maatschappij in gevaar zou kunnen brengen. De grondtoon van Andriessens compositie is die van de woede van een teleurgesteld componist die moet toegeven dat Plato ongelijk heeft. Die moet toegeven dat de maatschappelijke determinering van muziek weliswaar verder reikt dan de luisteraar in het waardevrije pluche van de concertzaal geneigd en bereid is toe te geven, maar dat, zoals hij het zelf ooit formuleerde, 'het abstracte muzikale materiaal - toonhoogte, duur en ritme - "bovenmaatschappelijk" is'. Dat er, kort gezegd, 'geen fascistische septiemakkoorden bestaan.' Tot zover wilde Andriessen nog wel meegaan met de, wat hij noemde, liberale idealisten en dat was al meer dan volgens de hogere muzikale handlijnkunde in de traditie van Adorno was toegestaan.

Is De Staat daarmee politieke muziek?

Ja, maar geen Plato die haar tot een ondubbelzinnig standpunt kan reduceren, en geen luisteraar die, anno 1998 voor het eerst geconfronteerd met het werk, tot andere dan puur muzikale conclusies zal komen wanneer hij geen voorkennis heeft van de inspiratiebronnen, van de gezongen tekst en van de Brechtiaanse methode. Maar een verontrustend, tot stellingname dwingend stuk is en blijft het, dat wel, net als, om geheel andere redenen, de Symphonie fantastique van Berlioz of Le sacre du printemps van Stravinsky, composities waarvan de polemische kracht nog altijd werkzaam is en die onverbloemd getuigen van een manier van het in leven staan.

ELMER SCHÖNBERGER

oorspronkelijk verschenen in Muziek & Woord (2001)