Op vrijdag 7 juni zal de biografie gepresenteerd worden tijdens het Haagse Festival in de Branding. Daarbij zal Jacqueline Oskamp de Theo Bruins Prijs van de gemeente Den Haag ontvangen. Zie: https://www.dagindebranding.nl/editie/73-editie-73/

Schoon is wat tegelijkertijd opwindend en verheven is.
(Friedrich Schlegel, 1897-98)

Kleng! Tsjak! Doink! Zwierend door de Milanese straten slaat Louis met zijn paraplu tegen lantaarnpalen en verkeersborden, op zoek naar het spannendste geluid. Italië! ‘Het is hier warm, vrolijk, niet oppervlakkig, kortom goddelijk!’ Zijn nieuwe thuis ervaart hij als een ‘sprookje’. ‘Ik zou trouwens niet de eerste zijn die een oneindige hymne op Italië schreef. Goethe, Byron, Heine, Bomans, noem ze maar op. Mendelssohn, Willaert, Bach.’

Op 25 september 1962 is Louis naar Milaan vertrokken. Zijn ouders en zijn geliefde Jeanette hebben hem op de trein gezet. Bij het sluiten van de deuren voelt hij een kortstondige paniek, maar hij neemt zich voor ‘nooit te gaan zitten piepen, want dan kom je nergens’. Uiteindelijk is de keuze gevallen op Luciano Berio als nieuwe leermeester, vanwege diens ‘très forte personalité’ en ‘vérité réelle’. De 37-jarige Berio staat bekend als een experimenteel componist, die Louis alles kan vertellen over de seriële compositietechnieken en de elektronische muziek (maar zonder de dodelijke ernst die Boulez en Stockhausen tekent), hij is een bewonderaar van Louis’ idool Stravinsky en hij heeft diepgaande affiniteit met de muziektraditie. Leuk extraatje: de vader en grootvader van Berio waren, net als die van Louis, organist. Veel tijd heeft de maestro niet voor hem, maar Louis wacht een warme ontvangst door diens echtgenote, de zangeres Cathy Berberian, die hem helpt een kamer te zoeken. 

De eerste nachten zoekt hij zijn toevlucht bij de nonnetjes, een week later heeft hij al een permanent onderkomen gevonden. De Via Mario Pagano is een brede, ‘Parijs-achtige straat’, waar hij op nummer 52 bij mevrouw Gussoni voor 120 gulden per maand een gemeubileerde kamer huurt. ‘Mevrouw Gussoni is allervriendelijkst’, meldt hij zijn ouders. ‘Ik maak gebruik van haar schitterende badkamer, ze brengt mijn vuile goed naar de wasserij en maakt mijn bed op.’ Een extra attractie is de Française Alix Tardieu, dochter van de musicus, dichter en schrijver Jean Tardieu (‘een schitterende man, zoiets als pappa’), die een piano op haar kamer heeft staan. Als ze niet thuis is (‘Welnu, die is nooit thuis want ze heeft hier een vrijer zitten’) mag Louis tot middernacht erop spelen.

Schoon is wat tegelijkertijd opwindend en verheven is.
(Friedrich Schlegel, 1897-98)

Kleng! Tsjak! Doink! Zwierend door de Milanese straten slaat Louis met zijn paraplu tegen lantaarnpalen en verkeersborden, op zoek naar het spannendste geluid. Italië! ‘Het is hier warm, vrolijk, niet oppervlakkig, kortom goddelijk!’ Zijn nieuwe thuis ervaart hij als een ‘sprookje’. ‘Ik zou trouwens niet de eerste zijn die een oneindige hymne op Italië schreef. Goethe, Byron, Heine, Bomans, noem ze maar op. Mendelssohn, Willaert, Bach.’

Op 25 september 1962 is Louis naar Milaan vertrokken. Zijn ouders en zijn geliefde Jeanette hebben hem op de trein gezet. Bij het sluiten van de deuren voelt hij een kortstondige paniek, maar hij neemt zich voor ‘nooit te gaan zitten piepen, want dan kom je nergens’. Uiteindelijk is de keuze gevallen op Luciano Berio als nieuwe leermeester, vanwege diens ‘très forte personalité’ en ‘vérité réelle’. De 37-jarige Berio staat bekend als een experimenteel componist, die Louis alles kan vertellen over de seriële compositietechnieken en de elektronische muziek (maar zonder de dodelijke ernst die Boulez en Stockhausen tekent), hij is een bewonderaar van Louis’ idool Stravinsky en hij heeft diepgaande affiniteit met de muziektraditie. Leuk extraatje: de vader en grootvader van Berio waren, net als die van Louis, organist. Veel tijd heeft de maestro niet voor hem, maar Louis wacht een warme ontvangst door diens echtgenote, de zangeres Cathy Berberian, die hem helpt een kamer te zoeken. 

De eerste nachten zoekt hij zijn toevlucht bij de nonnetjes, een week later heeft hij al een permanent onderkomen gevonden. De Via Mario Pagano is een brede, ‘Parijs-achtige straat’, waar hij op nummer 52 bij mevrouw Gussoni voor 120 gulden per maand een gemeubileerde kamer huurt. ‘Mevrouw Gussoni is allervriendelijkst’, meldt hij zijn ouders. ‘Ik maak gebruik van haar schitterende badkamer, ze brengt mijn vuile goed naar de wasserij en maakt mijn bed op.’ Een extra attractie is de Française Alix Tardieu, dochter van de musicus, dichter en schrijver Jean Tardieu (‘een schitterende man, zoiets als pappa’), die een piano op haar kamer heeft staan. Als ze niet thuis is (‘Welnu, die is nooit thuis want ze heeft hier een vrijer zitten’) mag Louis tot middernacht erop spelen.

Met Alix Tardieu

Louis & Alix Tardieu

Berio is eveneens allerhartelijkst, ook al registreert Louis een duidelijke hiërarchie: Berio is de leraar, Cathy de echtgenote van de leraar en hijzelf de leerling. Maar niet voor lang: hij zal ze wel eens laten zien wat een ‘bijzonder goed en scherpzinnig componerend Hollands jongetje’ hij is. Voor het zover is, verveelt Louis zich niet. Hij werpt zich op de instrumentatie van Scarlatti-sonates (‘als je het niet volmaakt geraffineerd doet, kan je het beter laten’), bezoekt diverse concerten in de Scala, studeert de pianosonate van Pijper (‘een voortreffelijk stuk’), leest De gebroeders Karamazov (‘het briljantste boek dat ik ooit onder ogen kreeg’), hij weet een perskaart op de kop te tikken die gratis toegang geeft tot alle voorstellingen in heel Italië, en hij leert Italiaans. ‘Niets is gelukkiger dan deze situatie’, schrijft hij zijn ‘lief ouderpaar’ over de muzikaliteit van de Italianen. ‘Buiten drinken we bier, 4 miljoen operazangers en zangeressen. In een goedkoop eethuisje komt een accordeonist binnen en kondigt aan: La traviata en speelt alle aria’s en orkestrale tussenspelen uit zijn hoofd. Drie arbeiders naast ons neuriën mee, converseren en eten vis. Nu vraag ik u: is er een hemelser leven denkbaar?’

Berio is eveneens allerhartelijkst, ook al registreert Louis een duidelijke hiërarchie: Berio is de leraar, Cathy de echtgenote van de leraar en hijzelf de leerling. Maar niet voor lang: hij zal ze wel eens laten zien wat een ‘bijzonder goed en scherpzinnig componerend Hollands jongetje’ hij is. Voor het zover is, verveelt Louis zich niet. Hij werpt zich op de instrumentatie van Scarlatti-sonates (‘als je het niet volmaakt geraffineerd doet, kan je het beter laten’), bezoekt diverse concerten in de Scala, studeert de pianosonate van Pijper (‘een voortreffelijk stuk’), leest De gebroeders Karamazov (‘het briljantste boek dat ik ooit onder ogen kreeg’), hij weet een perskaart op de kop te tikken die gratis toegang geeft tot alle voorstellingen in heel Italië, en hij leert Italiaans. ‘Niets is gelukkiger dan deze situatie’, schrijft hij zijn ‘lief ouderpaar’ over de muzikaliteit van de Italianen. ‘Buiten drinken we bier, 4 miljoen operazangers en zangeressen. In een goedkoop eethuisje komt een accordeonist binnen en kondigt aan: La traviata en speelt alle aria’s en orkestrale tussenspelen uit zijn hoofd. Drie arbeiders naast ons neuriën mee, converseren en eten vis. Nu vraag ik u: is er een hemelser leven denkbaar?’

Binnen de kortste keren heeft Louis allerlei contacten gelegd, ook al betreft het aanvankelijk vooral relaties van zijn ouders. Zo eet hij geregeld bij het echtpaar Flaton, hij trekt op met de uit Den Haag afkomstige mezzosopraan Ileana Melita die tussen de middag een uitgebreide Italiaanse maaltijd voor hem klaarmaakt, hij dineert bij de familie Boom en hij wordt vrienden met de zangeres Gon Brinkman en haar man, de beeldend kunstenaar Guido Strazza. Ook Gon kookt voor hem, hoewel ze hem soms de keuken uitstuurt, omdat hij zo’n drukte maakt dat het eten dreigt te mislukken.

Zondagavond 7 oktober heeft Louis zijn eerste muzikale uitwisseling met Berio, die een stapel recente partituren van zijn nieuwe leerling doorneemt: Percosse, Étude pour les timbres, Triplum voor gitaar, Séries voor twee piano’s en het orkestwerk Nocturnen. Vooral het slagwerk in Percosse trekt Berio’s aandacht. Hij wijst zijn nieuwe pupil op de noodzaak voor dit instrumentarium, als het niet op de traditionele manier wordt ingezet, uiterst zorgvuldig te componeren. Louis krijgt de opdracht een schema te maken van alle slaginstrumenten en deze te rangschikken naar materiaal, register, toonhoogte en duur van de resonantie. ‘Je moet namelijk de zaken in je hand krijgen en weten wat je doet’, legt hij zijn ouders uit. ‘[Berio] heeft dus een scherpzinnige blik en bijt zich vast in alles wat onbedachtzaam, primitief, dus knoeierig is. Niets mag er knoeierig zijn.’

De traditionele leraar-leerlingverhouding, die voor Louis duidelijk niet vanzelfsprekend is, verhindert niet dat hij ‘als goede vriend’ mag blijven eten. Het is de opmaat voor een steeds informeler contact met de Italiaanse maestro. Niet alleen is Louis geregeld te vinden aan de eettafel van de Berio’s, ook speelt hij quatre-mains met zijn leraar, die een zwak heeft voor Schuberts Fantasie in f. ‘Hij leest slecht’, rapporteert Louis zijn ouders, ‘maar hij speelt met veel elan en enthousiasme allemaal foute noten, zoals ik dus. Hij is dol op Schubert en houdt van het Weense ervan. Hij houdt ook van Kurt Weill (Dreigroschenoper) waar ik niets om geef.’

Omdat Berio verwikkeld is in de voltooiing van zijn eigen opera Passaggio, krijgt Louis hooguit eens per maand les. Hij werkt aan Colossus, een orkeststuk dat hij maakt in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen, waarin hij experimenteert met een ruimtelijke opstelling van de instrumenten. ‘Ik ben ontzettend aan het gummen’, schrijft hij zijn ouders half november. ‘Ik zet nu dikke lijnen om alle groepen heen, zodat het een zich in de tijd afspelende blokkendoos wordt.’ Voor Jeanette maakt hij een plattegrond van de enscenering, waarin de instrumentgroepen om het publiek heen zijn geplaatst en de dirigent zelfs achter de luisteraars staat. ‘Ik ben echt een beetje opgewonden over die opstelling!’ Na de tweede les schrijft hij: ‘Jeanette, wat er gebeurt met Colossus is onbeschrijfelijk. Eerst dus al de notatie. Gisteravond heb ik drie uur met hem over Colossus gepraat. (…) Alle binding met traditionele notatie blijkt nutteloos. De musici grafische blokken voorzetten, dan geeft de dirigent ze een waarschuwingsschot en iedereen begint te tetteren en ze houden pas op na een tweede waarschuwingsschot (arm- of handbeweging). Inmiddels zijn dan in een andere hoek een aantal volwassen mannen enorm aan het strijken, dan ergens anders slaan, timmeren, springen, dansen, en dan allemaal stil. Kortom, van de oorspronkelijke partituur zal niets overblijven.’ Langzamerhand raakt Berio te spreken over het stuk, alleen ‘zowel Cathy als Luciano haten de titel Colossus; dat is dus wel de definitieve trap naar de asbak. De keuze is uit: Aggregati, Agglomeraten, Formazioni, Contouren, Sezione, Quadri etc.’ Via Omaggio komt hij in maart 1963 uit bij de definitieve titel, inclusief spelfout: Ittrospezione, opgedragen aan zijn Haagse compositieleraar Kees van Baaren.

Soms krijgt Louis zoveel kritiek van Berio dat het hem duizelt. Maar juist omdat de lessen zo anders zijn dan bij Kees van Baaren, ervaart hij ze als ‘onbetaalbaar’, althans in de overdrachtelijke zin. Berio rekent 5000 lires (dertig gulden) voor een les van twee à drie uur, terwijl zijn maatje Ileana haar leraar 35 gulden voor een uur betaalt, constateert Louis triomfantelijk. Dat Berio ‘nu geheel tevreden’ is over Ittrospezione beschouwt hij eveneens als een overwinning. Aan tante Annie, vriendin van de Andriessens en Louis’ pianolerares, schrijft hij: ‘Het wordt een fijn stuk, zeer rumoerig en ontzettend groot. Niet lang, maar groot. De instrumenten zitten om het publiek heen, zodat je bij tijd en wijle vergaat van het lawaai. Op andere momenten daarentegen is het heel mooi zacht als op een maanlandschap en fluisteren de geluiden om je heen.’ ‘Ik ben toch zo in mijn schik met die man’, laat hij zijn ouders weten. ‘Over het speciale van Berio. Tja. Zijn grootste eigenschap is ongetwijfeld de lyriek. Al zijn stukken zijn Italiaans-zonnig-lyrisch-vrolijk.’ Hij adviseert hun de grammofoonplaat met o.a. Zeitmasse van Stockhausen en de Serenata voor fluit en 14 instrumenten van Berio te kopen (‘Record Master in de Molenstraat heeft hem in voorraad’). Het mediterrane levensgevoel van Berio is ook zonder partituur moeiteloos te herkennen. ‘Verder is zijn specialiteit waanzinnig geraffineerd instrumenteren. In bovengenoemd stuk laat hij (zoals Stravinsky zo goed kan) allerlei geluiden (bassen, tussenstemmen) vermoeden, die in werkelijkheid niet geschreven zijn. Jurriaan wees me indertijd op dit weergaloze wonder bij Stravinsky.’

De vriendschappelijke band met Cathy Berberian krijgt al snel een muzikale dimensie. Deze zangeres van Amerikaans-Armeense afkomst stelt er eer in de nieuwste partituren van Cage, Stravinsky en van haar eigen man op de lessenaar te zetten. Zij is het type vrouw dat nogal eens op Louis’ pad komt: onverschrokken op het podium, daarbuiten bevestiging zoekend bij anderen. Gon Brinkman observeert hoe de zangeres na afloop van een repetitie onzeker als een schoolmeisje bij Berio aftast of het wel goed was. Berberian laaft zich aan Louis’ levenslust en zelfvertrouwen, en tot haar verrassing blijkt hij een uitstekende pianist te zijn. Wat begint als een informeel samenspel, resulteert na een half jaar in een betaald baantje voor Louis als repetitor: twee à drie keer per week helpt hij haar een nieuw programma in te studeren met liederen van Purcell, Pribaoetki van Stravinsky, Siete canciones van Falla en jeugdliederen van Berio. Nog weer later vraagt zij hem als begeleider bij radio-opnamen in onder andere Hamburg, Zürich en Parijs. Louis: ‘Het werken met haar is een feest. Ik zou haar eigenlijk moeten betalen, zoveel leer ik ervan.’

Berberian is een musicienne hors concours. In haar vocale stijl vloeien Amerikaanse jazz, Armeense volksmuziek, hedendaags experiment, haar theatrale temperament en ongeremde creativiteit samen. De stilistische heterogeniteit waarmee Louis van nature affiniteit heeft, vormt geen enkel probleem voor haar virtuoze stembanden. Hij ontdekt dat een ander stemgebruik dan het klassieke belcanto mogelijk is: een strakke, non-vibrato toon, die hem eerder opviel op platen van de Franse a-cappella-jazzgroep Les Double Six en die ook zijn voormalige studiegenoten in de oude muziek propageren.

Een belangrijke stimulans uit die hoek is blokfluitist en oudemuziekpionier Frans Brüggen, die ook bevriend blijkt met de in Milaan wonende Gon Brinkman. Louis, die net als zijn vader graag zijn relaties inzet voor anderen, weet Berio te interesseren een stuk voor Brüggen te componeren (Gesti uit 1966), nadat hij zelf in 1964 Sweet voor altblokfluit voor zijn vriend heeft geschreven – volgens The New York Times een perverse titel gezien de moeilijkheidsgraad van het stuk. In 1967 maakt Brüggen een (internationale) tournee met een programma dat de tijdgeest bondig samenvat: oude muziek vóór, hedendaags werk na de pauze. ‘The first half of it was for the music lover and the last for the curiosity seeker’, aldus The Washington Star over het blokfluitrecital, dat alom jubelende recensies losmaakt. 

Het muziekleven in Italië is tamelijk traditioneel, maar Louis slaagt erin zich te voeden met een gevarieerd menu, dat past bij zijn brede smaak. In de Scala hoort hij Die Jakobsleiter van Schönberg, Jeux van Debussy, soloconcerten van Mozart, de Sacre van Stravinsky, de Vierde van Mendelssohn, Bach, Bartók, Incontri van Nono, Lulu van Berg, Le loup van Dutilleux. Hij woont een optreden bij van de Amerikaanse jazzdrummer Kenny Clarke, hoort de swingende saxofonist Zoot Sims, gaat naar ‘het blijkbaar onsterfelijke orkest’ van Duke Ellington. De kloeke montagetechniek en de gespierde kopersound van Ellington en Stan Kenton zullen tien jaar later hun weg vinden naar Andriessens volwassen stukken. In maart 1963 bezoekt hij het Festival van Venetië waar Erwartung en Pierrot lunaire van Schönberg gaan, Déserts van Varèse, de Derde pianosonate van Boulez, een hoboconcert van Maderna en Stratégie voor twee orkesten van Xenakis. Vanzelfsprekend mist Louis geen enkele uitvoering van Luciano Berio, of dat nu in Milaan, Rome, Venetië of Brussel is.

Binnen de kortste keren heeft Louis allerlei contacten gelegd, ook al betreft het aanvankelijk vooral relaties van zijn ouders. Zo eet hij geregeld bij het echtpaar Flaton, hij trekt op met de uit Den Haag afkomstige mezzosopraan Ileana Melita die tussen de middag een uitgebreide Italiaanse maaltijd voor hem klaarmaakt, hij dineert bij de familie Boom en hij wordt vrienden met de zangeres Gon Brinkman en haar man, de beeldend kunstenaar Guido Strazza. Ook Gon kookt voor hem, hoewel ze hem soms de keuken uitstuurt, omdat hij zo’n drukte maakt dat het eten dreigt te mislukken.

Zondagavond 7 oktober heeft Louis zijn eerste muzikale uitwisseling met Berio, die een stapel recente partituren van zijn nieuwe leerling doorneemt: Percosse, Étude pour les timbres, Triplum voor gitaar, Séries voor twee piano’s en het orkestwerk Nocturnen. Vooral het slagwerk in Percosse trekt Berio’s aandacht. Hij wijst zijn nieuwe pupil op de noodzaak voor dit instrumentarium, als het niet op de traditionele manier wordt ingezet, uiterst zorgvuldig te componeren. Louis krijgt de opdracht een schema te maken van alle slaginstrumenten en deze te rangschikken naar materiaal, register, toonhoogte en duur van de resonantie. ‘Je moet namelijk de zaken in je hand krijgen en weten wat je doet’, legt hij zijn ouders uit. ‘[Berio] heeft dus een scherpzinnige blik en bijt zich vast in alles wat onbedachtzaam, primitief, dus knoeierig is. Niets mag er knoeierig zijn.’

De traditionele leraar-leerlingverhouding, die voor Louis duidelijk niet vanzelfsprekend is, verhindert niet dat hij ‘als goede vriend’ mag blijven eten. Het is de opmaat voor een steeds informeler contact met de Italiaanse maestro. Niet alleen is Louis geregeld te vinden aan de eettafel van de Berio’s, ook speelt hij quatre-mains met zijn leraar, die een zwak heeft voor Schuberts Fantasie in f. ‘Hij leest slecht’, rapporteert Louis zijn ouders, ‘maar hij speelt met veel elan en enthousiasme allemaal foute noten, zoals ik dus. Hij is dol op Schubert en houdt van het Weense ervan. Hij houdt ook van Kurt Weill (Dreigroschenoper) waar ik niets om geef.’

Omdat Berio verwikkeld is in de voltooiing van zijn eigen opera Passaggio, krijgt Louis hooguit eens per maand les. Hij werkt aan Colossus, een orkeststuk dat hij maakt in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen, waarin hij experimenteert met een ruimtelijke opstelling van de instrumenten. ‘Ik ben ontzettend aan het gummen’, schrijft hij zijn ouders half november. ‘Ik zet nu dikke lijnen om alle groepen heen, zodat het een zich in de tijd afspelende blokkendoos wordt.’ Voor Jeanette maakt hij een plattegrond van de enscenering, waarin de instrumentgroepen om het publiek heen zijn geplaatst en de dirigent zelfs achter de luisteraars staat. ‘Ik ben echt een beetje opgewonden over die opstelling!’ Na de tweede les schrijft hij: ‘Jeanette, wat er gebeurt met Colossus is onbeschrijfelijk. Eerst dus al de notatie. Gisteravond heb ik drie uur met hem over Colossus gepraat. (…) Alle binding met traditionele notatie blijkt nutteloos. De musici grafische blokken voorzetten, dan geeft de dirigent ze een waarschuwingsschot en iedereen begint te tetteren en ze houden pas op na een tweede waarschuwingsschot (arm- of handbeweging). Inmiddels zijn dan in een andere hoek een aantal volwassen mannen enorm aan het strijken, dan ergens anders slaan, timmeren, springen, dansen, en dan allemaal stil. Kortom, van de oorspronkelijke partituur zal niets overblijven.’ Langzamerhand raakt Berio te spreken over het stuk, alleen ‘zowel Cathy als Luciano haten de titel Colossus; dat is dus wel de definitieve trap naar de asbak. De keuze is uit: Aggregati, Agglomeraten, Formazioni, Contouren, Sezione, Quadri etc.’ Via Omaggio komt hij in maart 1963 uit bij de definitieve titel, inclusief spelfout: Ittrospezione, opgedragen aan zijn Haagse compositieleraar Kees van Baaren.

Soms krijgt Louis zoveel kritiek van Berio dat het hem duizelt. Maar juist omdat de lessen zo anders zijn dan bij Kees van Baaren, ervaart hij ze als ‘onbetaalbaar’, althans in de overdrachtelijke zin. Berio rekent 5000 lires (dertig gulden) voor een les van twee à drie uur, terwijl zijn maatje Ileana haar leraar 35 gulden voor een uur betaalt, constateert Louis triomfantelijk. Dat Berio ‘nu geheel tevreden’ is over Ittrospezione beschouwt hij eveneens als een overwinning. Aan tante Annie, vriendin van de Andriessens en Louis’ pianolerares, schrijft hij: ‘Het wordt een fijn stuk, zeer rumoerig en ontzettend groot. Niet lang, maar groot. De instrumenten zitten om het publiek heen, zodat je bij tijd en wijle vergaat van het lawaai. Op andere momenten daarentegen is het heel mooi zacht als op een maanlandschap en fluisteren de geluiden om je heen.’ ‘Ik ben toch zo in mijn schik met die man’, laat hij zijn ouders weten. ‘Over het speciale van Berio. Tja. Zijn grootste eigenschap is ongetwijfeld de lyriek. Al zijn stukken zijn Italiaans-zonnig-lyrisch-vrolijk.’ Hij adviseert hun de grammofoonplaat met o.a. Zeitmasse van Stockhausen en de Serenata voor fluit en 14 instrumenten van Berio te kopen (‘Record Master in de Molenstraat heeft hem in voorraad’). Het mediterrane levensgevoel van Berio is ook zonder partituur moeiteloos te herkennen. ‘Verder is zijn specialiteit waanzinnig geraffineerd instrumenteren. In bovengenoemd stuk laat hij (zoals Stravinsky zo goed kan) allerlei geluiden (bassen, tussenstemmen) vermoeden, die in werkelijkheid niet geschreven zijn. Jurriaan wees me indertijd op dit weergaloze wonder bij Stravinsky.’

De vriendschappelijke band met Cathy Berberian krijgt al snel een muzikale dimensie. Deze zangeres van Amerikaans-Armeense afkomst stelt er eer in de nieuwste partituren van Cage, Stravinsky en van haar eigen man op de lessenaar te zetten. Zij is het type vrouw dat nogal eens op Louis’ pad komt: onverschrokken op het podium, daarbuiten bevestiging zoekend bij anderen. Gon Brinkman observeert hoe de zangeres na afloop van een repetitie onzeker als een schoolmeisje bij Berio aftast of het wel goed was. Berberian laaft zich aan Louis’ levenslust en zelfvertrouwen, en tot haar verrassing blijkt hij een uitstekende pianist te zijn. Wat begint als een informeel samenspel, resulteert na een half jaar in een betaald baantje voor Louis als repetitor: twee à drie keer per week helpt hij haar een nieuw programma in te studeren met liederen van Purcell, Pribaoetki van Stravinsky, Siete canciones van Falla en jeugdliederen van Berio. Nog weer later vraagt zij hem als begeleider bij radio-opnamen in onder andere Hamburg, Zürich en Parijs. Louis: ‘Het werken met haar is een feest. Ik zou haar eigenlijk moeten betalen, zoveel leer ik ervan.’

Berberian is een musicienne hors concours. In haar vocale stijl vloeien Amerikaanse jazz, Armeense volksmuziek, hedendaags experiment, haar theatrale temperament en ongeremde creativiteit samen. De stilistische heterogeniteit waarmee Louis van nature affiniteit heeft, vormt geen enkel probleem voor haar virtuoze stembanden. Hij ontdekt dat een ander stemgebruik dan het klassieke belcanto mogelijk is: een strakke, non-vibrato toon, die hem eerder opviel op platen van de Franse a-cappella-jazzgroep Les Double Six en die ook zijn voormalige studiegenoten in de oude muziek propageren.

Een belangrijke stimulans uit die hoek is blokfluitist en oudemuziekpionier Frans Brüggen, die ook bevriend blijkt met de in Milaan wonende Gon Brinkman. Louis, die net als zijn vader graag zijn relaties inzet voor anderen, weet Berio te interesseren een stuk voor Brüggen te componeren (Gesti uit 1966), nadat hij zelf in 1964 Sweet voor altblokfluit voor zijn vriend heeft geschreven – volgens The New York Times een perverse titel gezien de moeilijkheidsgraad van het stuk. In 1967 maakt Brüggen een (internationale) tournee met een programma dat de tijdgeest bondig samenvat: oude muziek vóór, hedendaags werk na de pauze. ‘The first half of it was for the music lover and the last for the curiosity seeker’, aldus The Washington Star over het blokfluitrecital, dat alom jubelende recensies losmaakt. 

Het muziekleven in Italië is tamelijk traditioneel, maar Louis slaagt erin zich te voeden met een gevarieerd menu, dat past bij zijn brede smaak. In de Scala hoort hij Die Jakobsleiter van Schönberg, Jeux van Debussy, soloconcerten van Mozart, de Sacre van Stravinsky, de Vierde van Mendelssohn, Bach, Bartók, Incontri van Nono, Lulu van Berg, Le loup van Dutilleux. Hij woont een optreden bij van de Amerikaanse jazzdrummer Kenny Clarke, hoort de swingende saxofonist Zoot Sims, gaat naar ‘het blijkbaar onsterfelijke orkest’ van Duke Ellington. De kloeke montagetechniek en de gespierde kopersound van Ellington en Stan Kenton zullen tien jaar later hun weg vinden naar Andriessens volwassen stukken. In maart 1963 bezoekt hij het Festival van Venetië waar Erwartung en Pierrot lunaire van Schönberg gaan, Déserts van Varèse, de Derde pianosonate van Boulez, een hoboconcert van Maderna en Stratégie voor twee orkesten van Xenakis. Vanzelfsprekend mist Louis geen enkele uitvoering van Luciano Berio, of dat nu in Milaan, Rome, Venetië of Brussel is.

Ook voor zijn leraar verricht hij ‘betalende snabbels’, hand-en-spandiensten zoals op het gehoor een (geïmproviseerde) aria uit Passaggio noteren in notenschrift. Het zijn klusjes die tot zijn eigen métier behoren. Dat geldt niet voor de fotoshoot waarvoor de echtgenoot van Ileana, die een castingbureau runt, hem strikt. Louis, gewild vanwege zijn niet-Italiaanse uiterlijk, moet opdraven als Amerikaanse politieagent. Per auto wordt hij naar een studio buiten Milaan gereden, waar hij zijn metgezel (politieagent 2) ontmoet: een Australische operazanger die met poseren zijn transatlantische verblijf bekostigt. Zodra de foto klaar is, wordt Louis teruggereden ‘en ik heb zonder inspanning mijnerzijds 3000 lires verdiend (18 gulden belastingvrij)’, schrijft hij zijn ouders. ‘Dat is wel een goed verhaal, hè!’

De anekdote raakt aan een langer lopende discussie met zijn ouders over de vraag hoe als componist je brood te verdienen én een zinnige bijdrage aan de samenleving te leveren. Louis verwijst naar de door zijn ouders ‘ingepeperde angst voor het schrijven van commerciële muziek’, die hij in Italië hoopt af te schudden. Immers, Bruno Maderna heeft Léhar-walsjes voor de radio gedirigeerd en Berio en Cathy vinden het ‘zakkig’ dat Luigi Nono geen ‘gewone’ muziek kan schrijven. Nu maar een gulden middenweg vinden, sust Louis de controverse. ‘Ik geloof dat ik mijn maatschappelijke aanpassing niet zozeer moet zoeken in de commerciële muziek als in de lesgeverij, waarin ik net zoals pappa, veel plezier kan vinden, als ik hoor, hoe violist Michel Samsom zo veel wijzer is geworden sinds mijn lessen.’

Ook voor zijn leraar verricht hij ‘betalende snabbels’, hand-en-spandiensten zoals op het gehoor een (geïmproviseerde) aria uit Passaggio noteren in notenschrift. Het zijn klusjes die tot zijn eigen métier behoren. Dat geldt niet voor de fotoshoot waarvoor de echtgenoot van Ileana, die een castingbureau runt, hem strikt. Louis, gewild vanwege zijn niet-Italiaanse uiterlijk, moet opdraven als Amerikaanse politieagent. Per auto wordt hij naar een studio buiten Milaan gereden, waar hij zijn metgezel (politieagent 2) ontmoet: een Australische operazanger die met poseren zijn transatlantische verblijf bekostigt. Zodra de foto klaar is, wordt Louis teruggereden ‘en ik heb zonder inspanning mijnerzijds 3000 lires verdiend (18 gulden belastingvrij)’, schrijft hij zijn ouders. ‘Dat is wel een goed verhaal, hè!’

De anekdote raakt aan een langer lopende discussie met zijn ouders over de vraag hoe als componist je brood te verdienen én een zinnige bijdrage aan de samenleving te leveren. Louis verwijst naar de door zijn ouders ‘ingepeperde angst voor het schrijven van commerciële muziek’, die hij in Italië hoopt af te schudden. Immers, Bruno Maderna heeft Léhar-walsjes voor de radio gedirigeerd en Berio en Cathy vinden het ‘zakkig’ dat Luigi Nono geen ‘gewone’ muziek kan schrijven. Nu maar een gulden middenweg vinden, sust Louis de controverse. ‘Ik geloof dat ik mijn maatschappelijke aanpassing niet zozeer moet zoeken in de commerciële muziek als in de lesgeverij, waarin ik net zoals pappa, veel plezier kan vinden, als ik hoor, hoe violist Michel Samsom zo veel wijzer is geworden sinds mijn lessen.’

Zie ook de voorpublicaties van andere fragmenten in Preludium (https://www.preludium.nl/hoe-louis-andriessen-componisten-wereldwijd-naar-amsterdam-trok),  Zout Magazine, Jazz Bulletin en De Groene Amsterdammer.

Zie ook de voorpublicaties van andere fragmenten in Preludium (https://www.preludium.nl/hoe-louis-andriessen-componisten-wereldwijd-naar-amsterdam-trok),  Zout Magazine, Jazz Bulletin en De Groene Amsterdammer.